Zij keek naar mij.
Waar heb je dát uit, vroeg ik.
Uit zee, zei zij.
Uit zee, zei zij.
En streelde mij.
Zij streelde mij.
Hoe wist je dít, vroeg ik.
Ineens, zei zij.
En kuste mij.
Zij kuste mij.
Hoe kom je dáár aan, vroeg ik.
Vanzelf, zei zij.
En lachte om mij.
Zij lachte om mij.
Mijn God, zei ik.
Niet waar, zei zij.
En keek naar mij.
Toon Tellegen