Vreemd, dat boom en tak zoo stil staan
In het gouden licht vandaag,
Dat de bladertjes zoo stil gaan,
't Een na 't ander, naar omlaag.
Dat het zonlicht zoo voorzichtig
Door de ijlheid straalt van 't lof,
En het groene blad doorzichtig
En veel eed'ler maakt van stof,
Dat het windje in de twijgen
Zoo behoedzaam gaat te werk
En aleen wat blaadjes zijgen
Doet op 't pad en 't bloemenperk,
Zonder 't wazig diep te raken
Waar de groene schemer blauwt,
Of den goudglans schuw te maken
In het ijlbebladerd hout,
Of te roeren aan den vijver,
Waar zeer statiglijk en traag
Twee voorname zwanen drijven
Met hun spiegelbeeld omlaag,
En wat late najaarsrozen,
Als bewasemend amethyst,
Al den weemoed van hun broze
Schoonheid heffen in den mist.
Jacqueline E. van der Waals
uit: Laatste verzen 1923