dinsdag 21 augustus 2012

En hij sprong op...









Op een ochtend zat eekhoorn op de tak voor zijn deur en schreef een brief aan mier. 

Beste mier, 
Het stuk schors waarop ik 
schrijf is maar klein, maar 
toch wil ik je graag een br 


Na het woord 'br' was het stuk berkenschors vol. De eekhoorn kon zijn naam er ook niet onder zetten. 
Hij las de brief een paar keer over en vroeg zich af wat de mier van de brief zou vinden. Zou hij wel begrijpen dat een br geen br is, maar een brief? dacht hij. Hij aarzelde. Maar hij vond het zonde om de brief niet te versturen en gooide hem in de lucht. En de wind voer hem mee. 
Even later las de mier de brief van de eekhoorn. 
Toen hij hem uit had, pakte hij een klein stukje berkenschors en schreef. 

Beste eekhoorn, 
Dank je wel voor je br 


Hij zette zijn naam er niet onder en verstuurde hem meteen. 
Niet lang daarna las eekhoorn die brief. 
Zijn hart bonsde en er verschenen dikke rimpels op zijn voorhoofd. Hij wist dus dat het mijn brief was, dacht hij. Maar wat zou hij met je br bedoelen? 
Misschien wilde hij wel schrijven: 'Dank je wel voor je brief, maar ik wil je nooit meer zien.' Of: 'Dank je wel voor je brabbeltaal, maar schrijf me voortaan een echte brief of anders niets.' Of: 'Dank je wel voor je brutale onzin.' 
De eekhoorn kreeg het koud en rilde. En haastig zocht hij in al zijn laden en hoeken tot hij nog één, heel klein stukje berkenschors vond. Daarop schreef hij: 

Mier, kom je langs? Eekho 

Dat ben ik, dacht hij. Dat moest hij begrijpen. Maar hij voelde zich niet helemaal gerust. Want misschien bestond de eekhobor wel, of de eekhozewezel. Er zijn zoveel dieren die ik niet ken, dacht hij. 
Even later woei er een klein snippertje berkenschors naar hem toe. Ah, dacht de eekhoorn. 
Hij las het snippertje: 

Ja. Mi 

stond erop 
Dat is van hem, dacht de eekhoorn. Dat is van hem! En hij sprong op en haalde de grootste pot beukennotenhoning uit zijn kast en begon alvast een bord voor de mier vol te scheppen. Want het zou niet lang duren voor zij naast elkaar zouden zitten en elkaar duizend en een dingen zouden vertellen die je toch nooit kon schrijven.



uit 'Na aan het hart', van Toon Tellegen