vrijdag 5 oktober 2012

Bijna iedereen kon omvallen






Bijna iedereen kon omvallen 


'Val jij nooit om?' vroeg de eekhoorn toen hij de reiger op één been in het riet zag staan. 'Nee', zei de reiger, 'ik kan niet omvallen.' 'Heb je het wel eens geprobeerd?' vroeg de eekhoorn. 'Ja, heel vaak', zei de reiger. 'Maar ik kan het niet.'
'Volgens mij kan iedereen omvallen,' zei de eekhoorn. 'Maar ik niet,' zei de reiger. Even was het stil. Toen zei de eekhoorn: 'Ik weet zéker dat je kan omvallen.'

'Kikker', zei de reiger en hij draaide zijn hoofd om in de richting van de kikker die op een groot lelieblad zat. 'Kan ik omvallen?' Nee,' zei de kikker. 'Maar ik wel!' Hij rekte zich uit, ging op één been staan, wankelde, glibberde, riep 'Hola!' en viel achterover in het water. Even later klom hij weer op het lelieblad en riep: 'En? Viel ik niet schitterend?' 'Ja', zei de reiger, 'schitterend. Ik kan dat niet.'
Maar de eekhoorn wilde hem niet geloven. Als je nou dat been waar je op staat eens omhoog gooit,' zei hij. 'Dan val je vast.' 'Ik kan dat been niet omhoog gooien,' zei de reiger. 'Waarom niet?' 'Het is onwrikbaar.' Hij fronste zijn wenkbrauwen en zei: 'Geloof me nou toch.' 

'Wil je graag omvallen?' vroeg de eekhoorn. 'Heel graag,' zei de reiger. 'Heel heel graag.' Er gleed een traan uit zijn oog langs zijn wang naar beneden.
De eekhoorn besloot de hulp van de mier en de andere dieren in te roepen. Volgens de mier kon iedereen omvallen. 'Zelfs de walvis,' zei hij. 'En de worm.' Hij wist dat zeker.
Al gauw verzamelde zich een groot aantal dieren aan de oever van de rivier. Ze konden allemaal goed omvallen en ze wilden de reiger graag een dienst bewijzen.

De olifant had als eerste een idee. Samen met de neushoorn rende hij in volle vaart op de reiger af en botste in volle vaart tegen hem aan. Het was een harde klap. De neushoorn en de olifant vielen op hun rug in het water en spartelden beteuterd rond. Maar de reiger stond daar nog, op één been, en zei alleen maar: 'Au.'
Daarna probeerden de andere dieren de reiger te laten omvallen. Ze kietelden hem, maakten onverwachte geluiden vlak achter zijn oren, vertelden hem zeer eigenaardige verhalen, lieten een dampende schubbentaart voor zijn snavel heen en weer bengelen en gingen zo hard mogelijk op zijn tenen staan. Maar de reiger viel niet om.

'Er zijn dagen,' mompelde de mol die een gang onder de voet van de reiger groef, 'dat alles instort. Wat je ook doet.' 'Ja', zei de mier. 'Zulke dagen zijn er.' Toen de zon achter de horizon verdween, gaven de dieren hun pogingen op en gingen naar huis.

De reiger bleef alleen achter, in de schemering, tussen het riet, bij de oever van de rivier. Ik sta maar en sta maar, dacht hij bedroefd. En af en toe wierp hij en jaloerse blik in de richting van de kikker die op het lelieblad heen en weer sprong en telkens moeiteloos uitgleed om omviel.